De ene kwam uit het hoge Noorden en heette Kibbe. De andere kwam uit het verre Oosten en heette Ling. Samen waren ze al heel lang een onafscheidelijk stel en hadden al heel veel beleefd.

Ze luisterden ook veel naar de mensen en verbaasden zich vaak over hoe men over hen dacht. Niet dat ze zich daar veel van aantrokken, maar toch, het deed hun soms wel wat. Zeker als er weer over hen werd gesproken in de krant. Naar hun idee was het meestal grote lariekoek en ze konden dan hun lachen niet inhouden over de geschreven onzinnen. Het leek vaak wel een beetje op de taal van die mensen die langs de waterkant met zo’n hengeltje zaten. Die kraamden soms ook de meest onmogelijke taal uit over hoe groot en hoe veel en van welke soort. Meestal was het meer om te lachen dan dat het echt serieus te nemen was.

Laatst hadden ze weer een krant gekocht met veel oorlog en geweld en ook een pagina vol tekst over hen. Kibbe had hem gelijk wel weg willen gooien maar Ling wilde de opgeschreven letters wel helemaal lezen. Samen kwamen ze tot de conclusie dat de schrijver van de letters of niet helemaal spoorde in zijn hoofd of dat hij was bevangen door een hele plaatselijke hittegolf. In ieder geval was het zonde van het papier geweest om al die flauwekul af te drukken.

Op een avond zaten ze gezellig bij elkaar en schonken hun glaasjes nog eens vol. Met een vrolijk gebaar hield Kibbe zijn glas in de hoogte en zei: “Leve ons!”

Waarop Ling antwoordde met: “Leve ons, wij zijn een onafscheidelijk stel!”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *