Het is begin jaren vijftig. Aan de Paterswoldseweg in de stad Groningen, vlak naast de fabriek van Theodorus Niemeijer, staat een heel groot huis op de hoek met de Piet Heinstraat. Beneden woont een gezin en op de bovenverdieping wonen mijn grootouders en hun dochter, mijn tante. Op de bovenste verdieping van het huis is de werkruimte van mijn opa, hij was timmerman bij Niemeijer. Tevens is er een logeerkamer en een hele grote ruimte waar mijn tante naailes geeft. Daar staan grote tafels en rollen patroonpapier. Natuurlijk zijn er ook veel scharen en meetlinten. Als er les wordt gegeven door mijn tante is het er altijd een gezellige boel en dan mag ik graag even om de hoek kijken.

Een al lang bestaande traditie binnen de families van mijn opa en oma is dat men met Pasen bij elkaar komt. Dat gebeurt bij toerbeurt en als mijn grootouders aan de beurt zijn gaat het er als volgt aan toe.

De vrij grote huiskamer wordt vrijgemaakt van lage stoelen en kleine tafeltjes. De grote tafels waarop de dames van de naailessen werken worden op hun schragen gezet en voorzien van (patroon)papier.
In een grote U-vorm wordt alles geplaatst zodat men vanuit de keuken de versnaperingen gemakkelijk kan ronddelen.
Asbakken nemen ook een prominente plaats in op de tafels want de sigaren en pijpen branden volop. Onder het genot van de Gala-koffie van Niemeijer met echte Grunneger Kouk van Bakker Bolt, worden ondertussen in de keuken grote pannen met water opgezet om veel, heel veel, eieren te koken. Tevens wordt het krentenbrood gesneden in behoorlijk dikke plakken. Als na het borreltje of advocaatje oma het sein geeft gaan de grote schalen met eieren en krentenbrood naar binnen en worden deze verdeeld over de tafels. Even later worden de eerste eieren gepeld, met zout bestrooid en in een enkele hap naar binnen gewerkt.

Een bekende kreet uit die tijd is: “Kom, ik pel nog maar eens een eitje.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *