Een zonnige najaarszaterdagmorgen in een klein dorp. Bij de buurtsuper komen de volle karren de lege tegen. Er tegenover onder de oude eik zitten een oudere man en een tiener.
‘U kijkt een beetje somber,’ zegt de tiener.
‘Ik ben het ook,’ antwoordt de man.
‘Waarom?’
‘Het komt allemaal door die idioten in Den Haag.’
‘Hoezo?’
‘Ik dacht over twee jaar te kunnen stoppen met werken, m’n kop en lijf zijn er helemaal aan toe na veertig jaar zwaar werk. Maar nu moet ik misschien nog wel zeven jaar of langer en ik ben bang dat ik dat niet zal redden.’
‘Ja, dat lijkt me heel vervelend om mee te moeten maken.’
‘Weet jij al wat je na de school gaat doen?’
‘Nee, ik heb nog geen idee.’
‘Wanneer kom je van school af?’
‘Volgend jaar zomer hoop ik.’
‘Is er een beetje kans op werk denk je?’
‘Ik ben bang van niet. Er is laatst iemand van het Arbeidsbureau bij ons in de klas geweest en die raadde ons aan maar vroeg met solliciteren te beginnen want volgens hem is het niet gemakkelijk voor schoolverlaters om aan werk te komen.’
‘Je mag mijn plekje zo overnemen.’
‘Dat lijkt me fantastisch maar het zal waarschijnlijk niet lukken als u en velen met u nog langer moeten werken.’
‘Gekke wereld vindt je niet?’
‘Ja, een hele gekke wereld.’
‘Nou, ik ga maar naar moeders en de koffie. Succes op school.’
‘Dank u.’
Nog somberder dan eerder die morgen stapte de man op de fiets op weg naar een nog langer arbeidsleven.