De pastoor had zich heerlijk in het zonnetje geïnstalleerd in de intercity naar het zuiden van het land. Een goed gesprek met zijn ‘baas’ over een behoorlijk pensioen over een paar jaar had hem in een opgewekte stemming gebracht. Als hij zijn ogen sloot zag hij in de verte het flesje wijn al dat op hen wachtte.
Toen hij bij het volgende station even naar buiten keek zag hij tussen alle wachtende mensen in dat mannetje met die rare sik en hoed. Oh jee, dacht hij, als die rabbijn maar niet bij mij komt zitten. Even later ging de rabbijn tegenover hem zitten. Dat had voor mij nou niet gehoeven, dacht hij, die lui denken dat ze het altijd beter weten.
Nadat de geestelijken wat algemeenheden hadden uitgewisseld over het weer en de politiek werd het even stil tussen hen in.
Met een kleine glimlach om de mond hernam de pastoor de conversatie. ‘Ik heb vannacht gedroomd dat ik in de joodse hemel was. Nou, daar was het een lawaai, iedereen liep te schreeuwen, marktkooplui maakten ruzie met elkaar en het was een hele grote chaos, net zoals hier op aarde.’
‘Zo,’zei de rabbijn met een opkomende glimlach. ‘Dat is ook eigenaardig. Ik droomde dat ik in uw hemel was en dat zag er heel anders uit; overal bloemperken, rust, prachtige huizen…’
‘En de mensen?’ vroeg de dominee.
‘Mensen?’ antwoordde de rabbijn verbaasd.
‘Er was geen mens te zien.’
(Geinspireerd door een verhaaltje uit het moppenbijbeltje “Geloof me” van Max Tailleur uit 1972.)