Het was nog wat schemerig toen de auto met de drie mannen en een jongen de pier van de haven opdraaide. De tassen met proviand en drank werden uit de kofferbak gepakt en gezamenlijk ging men aan boord van de oude kotter. De oudste van het gezelschap nam de jongen bij de hand. ‘Zeg Opa,’ zei de jongen, ‘moeten we ver varen om bij de vissen te komen?’ ‘Dat ligt er aan waar ze vandaag zwemmen,’ antwoordde de man. Binnen een kwartier was de boot gereed om uit te varen en even later voer men al de zee op. Er was niet veel wind zodat de boot nauwelijks deinde.
Na een goed uur varen werden de voorbereidingen getroffen om het net over boord te zetten. De jongen hielp waar hij kon, het was best wel spannend om zo ver uit de kust op een boot te zijn.
Om een uur of twaalf, de boterhammen waren al op, werd het net binnen boord getrokken en boven een grote bak geleegd. Het was een groot gespartel van diverse soorten vis.
‘Opa’, vroeg de jongen, ‘welke vis is nou kibbeling?’
‘Kom maar even naast me zitten, dan zal ik je dat uitleggen.’ Hij stak een verse pijp op en begon te vertellen.
‘De meeste mensen denken dat kibbeling een soort vis is maar dat is niet waar, het zijn delen van een vis die men daar voor gebruikt. Vroeger zoutte men de wangen van een kabeljauw in en noemde men dat kibbeling. Tegenwoordig worden naast kabeljauw ook andere soorten daarvoor gebruikt zoals heek, leng en koolvis.’ Hij stond op en wees de jongen de soorten vis aan die hij zojuist had genoemd.
‘Het belangrijkste bij het maken van kibbeling,’ vervolgde hij, ‘is de manier waarop de vakman er mee omgaat zoals het snijden van de juiste stukken, het bakken en het kruiden. Dus als jij bij de visboer om een bakje kibbeling vraagt dat kan dat van verschillende soorten vis zijn.’
Tegen een uur of zeven waren ze weer terug in de haven. De jongen had de dag van zijn leven gehad en had bovendien iets geleerd van zijn opa dat andere kinderen waarschijnlijk niet eens wisten.